neerwerpen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van neerwerpen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | neerwerpen | neer te werpen | ||||||||
toekomend | zullen neerwerpen neer zullen werpen |
te zullen neerwerpen neer te zullen werpen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben neergeworpen | te hebben neergeworpen | ||||||||
toekomend | neergeworpen zullen hebben | neergeworpen te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
neerwerpend | neergeworpen | ev. werp neer |
mv. verouderd werpt neer |
werpe neer (bijzin) neerwerpe | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | werp neer | werpt neer | werpt neer | werpt neer | werpt neer | werpen neer | werpen neer | werpen neer | |||
verleden (o.v.t.) | wierp neer | wierp neer | wierp neer | wierp neer | wierp neer | wierpen neer | wierpen neer | wierpen neer | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal neerwerpen | zult/zal neerwerpen | zult/zal neerwerpen | zult neerwerpen | zal neerwerpen | zullen neerwerpen | zullen neerwerpen | zullen neerwerpen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou neerwerpen | zou neerwerpen | zou(dt) neerwerpen | zoudt neerwerpen | zou neerwerpen | zouden neerwerpen | zouden neerwerpen | zouden neerwerpen | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | neerwerp | neerwerpt | neerwerpt | neerwerpt | neerwerpt | neerwerpen | neerwerpen | neerwerpen | |||
verleden (o.v.t.) | neerwierp | neerwierp | neerwierp | neerwierp | neerwierp | neerwierpen | neerwierpen | neerwierpen | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal neerwerpen neer zal werpen |
zult/zal neerwerpen neer zult/zal werpen |
zult/zal neerwerpen neer zult/zal werpen |
zult neerwerpen neer zult werpen |
zal neerwerpen neer zal werpen |
zullen neerwerpen neer zullen werpen |
zullen neerwerpen neer zullen werpen |
zullen neerwerpen neer zullen werpen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou neerwerpen neer zou werpen |
zou neerwerpen neer zou werpen |
zou(dt) neerwerpen neer zou(dt) werpen |
zoudt neerwerpen neer zoudt werpen |
zou neerwerpen neer zou werpen |
zouden neerwerpen neer zouden werpen |
zouden neerwerpen neer zouden werpen |
zouden neerwerpen neer zouden werpen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb neergeworpen | hebt neergeworpen | hebt/heeft neergeworpen | hebt neergeworpen | heeft neergeworpen | hebben neergeworpen | hebben neergeworpen | hebben neergeworpen | |||
verleden (v.v.t.) | had neergeworpen | had neergeworpen | had neergeworpen | hadt neergeworpen | had neergeworpen | hadden neergeworpen | hadden neergeworpen | hadden neergeworpen | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal neergeworpen hebben | zal/zult neergeworpen hebben | zult/zal neergeworpen hebben | zult neergeworpen hebben | zal neergeworpen hebben | zullen neergeworpen hebben | zullen neergeworpen hebben | zullen neergeworpen hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou neergeworpen hebben | zou neergeworpen hebben | zou/zoudt neergeworpen hebben | zoudt neergeworpen hebben | zou neergeworpen hebben | zouden neergeworpen hebben | zouden neergeworpen hebben | zouden neergeworpen hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm neergeworpen worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt neergeworpen | er is neergeworpen | |||||||||
verleden | er werd neergeworpen | er was neergeworpen | |||||||||
toekomend | er zal neergeworpen worden | er zal neergeworpen zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou neergeworpen worden | er zou neergeworpen zijn | |||||||||
lijdende vorm neergeworpen worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | neergeworpen worden | neergeworpen te worden | ||||||||
toekomend | neergeworpen zullen worden | neergeworpen te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | neergeworpen zijn | neergeworpen te zijn | ||||||||
toekomend | neergeworpen zullen zijn | neergeworpen te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word neergeworpen | wordt neergeworpen | wordt neergeworpen | wordt neergeworpen | wordt neergeworpen | worden neergeworpen | worden neergeworpen | worden neergeworpen | |||
verleden (o.v.t.) | werd neergeworpen | werd neergeworpen | werd neergeworpen | werdt neergeworpen | werd neergeworpen | werden neergeworpen | werden neergeworpen | werden neergeworpen | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal neergeworpen worden | zult neergeworpen worden | zult neergeworpen worden | zult neergeworpen worden | zal neergeworpen worden | zullen neergeworpen worden | zullen neergeworpen worden | zullen neergeworpen worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou neergeworpen worden | zou neergeworpen worden | zou/zoudt neergeworpen worden | zoudt neergeworpen worden | zou neergeworpen worden | zouden neergeworpen worden | zouden neergeworpen worden | zouden neergeworpen worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben neergeworpen | bent neergeworpen | bent/is neergeworpen | zijt neergeworpen | is neergeworpen | zijn neergeworpen | zijn neergeworpen | zijn neergeworpen | |||
verleden (v.v.t.) | was neergeworpen | was neergeworpen | was neergeworpen | waart neergeworpen | was neergeworpen | waren neergeworpen | waren neergeworpen | waren neergeworpen | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal neergeworpen zijn | zult neergeworpen zijn | zult neergeworpen zijn | zult neergeworpen zijn | zal neergeworpen zijn | zullen neergeworpen zijn | zullen neergeworpen zijn | zullen neergeworpen zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou neergeworpen zijn | zou neergeworpen zijn | zou/zoudt neergeworpen zijn | zoudt neergeworpen zijn | zou neergeworpen zijn | zouden neergeworpen zijn | zouden neergeworpen zijn | zouden neergeworpen zijn |