neersmakken/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van neersmakken | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | neersmakken | neer te smakken | ||||||||
toekomend | zullen neersmakken neer zullen smakken |
te zullen neersmakken neer te zullen smakken | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben neergesmakt | te hebben neergesmakt | ||||||||
toekomend | neergesmakt zullen hebben | neergesmakt te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
neersmakkend | neergesmakt | ev. smak neer |
mv. verouderd smakt neer |
smakke neer (bijzin) neersmakke | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | smak neer | smakt neer | smakt neer | smakt neer | smakt neer | smakken neer | smakken neer | smakken neer | |||
verleden (o.v.t.) | smakte neer | smakte neer | smakte neer | smakte neer | smakte neer | smakten neer | smakten neer | smakten neer | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal neersmakken | zult/zal neersmakken | zult/zal neersmakken | zult neersmakken | zal neersmakken | zullen neersmakken | zullen neersmakken | zullen neersmakken | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou neersmakken | zou neersmakken | zou(dt) neersmakken | zoudt neersmakken | zou neersmakken | zouden neersmakken | zouden neersmakken | zouden neersmakken | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | neersmak | neersmakt | neersmakt | neersmakt | neersmakt | neersmakken | neersmakken | neersmakken | |||
verleden (o.v.t.) | neersmakte | neersmakte | neersmakte | neersmakte | neersmakte | neersmakten | neersmakten | neersmakten | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal neersmakken neer zal smakken |
zult/zal neersmakken neer zult/zal smakken |
zult/zal neersmakken neer zult/zal smakken |
zult neersmakken neer zult smakken |
zal neersmakken neer zal smakken |
zullen neersmakken neer zullen smakken |
zullen neersmakken neer zullen smakken |
zullen neersmakken neer zullen smakken | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou neersmakken neer zou smakken |
zou neersmakken neer zou smakken |
zou(dt) neersmakken neer zou(dt) smakken |
zoudt neersmakken neer zoudt smakken |
zou neersmakken neer zou smakken |
zouden neersmakken neer zouden smakken |
zouden neersmakken neer zouden smakken |
zouden neersmakken neer zouden smakken | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb neergesmakt | hebt neergesmakt | hebt/heeft neergesmakt | hebt neergesmakt | heeft neergesmakt | hebben neergesmakt | hebben neergesmakt | hebben neergesmakt | |||
verleden (v.v.t.) | had neergesmakt | had neergesmakt | had neergesmakt | hadt neergesmakt | had neergesmakt | hadden neergesmakt | hadden neergesmakt | hadden neergesmakt | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal neergesmakt hebben | zal/zult neergesmakt hebben | zult/zal neergesmakt hebben | zult neergesmakt hebben | zal neergesmakt hebben | zullen neergesmakt hebben | zullen neergesmakt hebben | zullen neergesmakt hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou neergesmakt hebben | zou neergesmakt hebben | zou/zoudt neergesmakt hebben | zoudt neergesmakt hebben | zou neergesmakt hebben | zouden neergesmakt hebben | zouden neergesmakt hebben | zouden neergesmakt hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm neergesmakt worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt neergesmakt | er is neergesmakt | |||||||||
verleden | er werd neergesmakt | er was neergesmakt | |||||||||
toekomend | er zal neergesmakt worden | er zal neergesmakt zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou neergesmakt worden | er zou neergesmakt zijn | |||||||||
lijdende vorm neergesmakt worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | neergesmakt worden | neergesmakt te worden | ||||||||
toekomend | neergesmakt zullen worden | neergesmakt te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | neergesmakt zijn | neergesmakt te zijn | ||||||||
toekomend | neergesmakt zullen zijn | neergesmakt te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word neergesmakt | wordt neergesmakt | wordt neergesmakt | wordt neergesmakt | wordt neergesmakt | worden neergesmakt | worden neergesmakt | worden neergesmakt | |||
verleden (o.v.t.) | werd neergesmakt | werd neergesmakt | werd neergesmakt | werdt neergesmakt | werd neergesmakt | werden neergesmakt | werden neergesmakt | werden neergesmakt | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal neergesmakt worden | zult neergesmakt worden | zult neergesmakt worden | zult neergesmakt worden | zal neergesmakt worden | zullen neergesmakt worden | zullen neergesmakt worden | zullen neergesmakt worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou neergesmakt worden | zou neergesmakt worden | zou/zoudt neergesmakt worden | zoudt neergesmakt worden | zou neergesmakt worden | zouden neergesmakt worden | zouden neergesmakt worden | zouden neergesmakt worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben neergesmakt | bent neergesmakt | bent/is neergesmakt | zijt neergesmakt | is neergesmakt | zijn neergesmakt | zijn neergesmakt | zijn neergesmakt | |||
verleden (v.v.t.) | was neergesmakt | was neergesmakt | was neergesmakt | waart neergesmakt | was neergesmakt | waren neergesmakt | waren neergesmakt | waren neergesmakt | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal neergesmakt zijn | zult neergesmakt zijn | zult neergesmakt zijn | zult neergesmakt zijn | zal neergesmakt zijn | zullen neergesmakt zijn | zullen neergesmakt zijn | zullen neergesmakt zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou neergesmakt zijn | zou neergesmakt zijn | zou/zoudt neergesmakt zijn | zoudt neergesmakt zijn | zou neergesmakt zijn | zouden neergesmakt zijn | zouden neergesmakt zijn | zouden neergesmakt zijn |