natuurgetrouw
  • na·tuur·ge·trouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen natuurgetrouw natuurgetrouwer natuurgetrouwst
verbogen natuurgetrouwe natuurgetrouwere natuurgetrouwste
partitief natuurgetrouws natuurgetrouwers -

natuurgetrouw

  1. precies zoals het in het echt voorkomt
     We zullen de effecten en de toneelmagie niet verbergen, integendeel, alle touwen en toneelknechten zullen te zien zijn - sommigen zullen op het toneel rondlopen met neushoornkoppen op stokken, en de kostuums van de acteurs zullen niet helemaal natuurgetrouw zijn.[3]
     Het is gemaakt van zandsteen en lijkt volgens archeologe Ronit Lupu erg natuurgetrouw. In een uitlegvideo zegt ze dat het masker mogelijk onderdeel was van een rituele verering van voorvaderen.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. natuurgetrouw op website: Etymologiebank.nl
  3. Johan Harstad (vert. Edith Koenders en Paula Stevens)
    “Max, Mischa & het Tet-offensief” (2017), Podium  , ISBN 9789057598500
  4.   Weblink bron “Masker van 9000 jaar oud gepresenteerd in Israël” (28-11-2018), NOS