nationaliseren
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- na·ti·o·na·li·se·ren
Woordherkomst en -opbouw
- afgeleid van het Franse nationaliser (met het achtervoegsel -iseren) [1] [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
nationaliseren |
nationaliseerde |
genationaliseerd |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
nationaliseren
- overgankelijk (politiek) tot eigendom van de staat maken
- door mismanagement moest er weer een bank worden genationaliseerd waardoor de belastingbetalers en aandeelhouders voor de verliezen konden opdraaien
Antoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
1.
Gangbaarheid
- Het woord nationaliseren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "nationaliseren" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Wiktionnaire
- ↑ nationaliseren op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be