Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • na·ti·o·na·li·se·ren
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
nationaliseren
nationaliseerde
genationaliseerd
zwak -d volledig

Werkwoord

nationaliseren

  1. overgankelijk (politiek) tot eigendom van de staat maken
Antoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen