nagloeien/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van nagloeien | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | nagloeien | na te gloeien | ||||||
toekomend | zullen nagloeien na zullen gloeien |
te zullen nagloeien na te zullen gloeien | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben nagegloeid | te hebben nagegloeid | ||||||
toekomend | nagegloeid zullen hebben | nagegloeid te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
nagloeiend | nagegloeid | ev. gloei na |
mv. verouderd gloeit na |
gloeie na (bijzin) nagloeie | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | gloei na | gloeit na | gloeit na | gloeit na | gloeit na | gloeien na | gloeien na | gloeien na | |
verleden (o.v.t.) | gloeide na | gloeide na | gloeide na | gloeide na | gloeide na | gloeiden na | gloeiden na | gloeiden na | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal nagloeien | zult/zal nagloeien | zult/zal nagloeien | zult nagloeien | zal nagloeien | zullen nagloeien | zullen nagloeien | zullen nagloeien | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou nagloeien | zou nagloeien | zou(dt) nagloeien | zoudt nagloeien | zou nagloeien | zouden nagloeien | zouden nagloeien | zouden nagloeien | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | nagloei | nagloeit | nagloeit | nagloeit | nagloeit | nagloeien | nagloeien | nagloeien | |
verleden (o.v.t.) | nagloeide | nagloeide | nagloeide | nagloeide | nagloeide | nagloeiden | nagloeiden | nagloeiden | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal nagloeien na zal gloeien |
zult/zal nagloeien na zult/zal gloeien |
zult/zal nagloeien na zult/zal gloeien |
zult nagloeien na zult gloeien |
zal nagloeien na zal gloeien |
zullen nagloeien na zullen gloeien |
zullen nagloeien na zullen gloeien |
zullen nagloeien na zullen gloeien | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou nagloeien na zou gloeien |
zou nagloeien na zou gloeien |
zou(dt) nagloeien na zou(dt) gloeien |
zoudt nagloeien na zoudt gloeien |
zou nagloeien na zou gloeien |
zouden nagloeien na zouden gloeien |
zouden nagloeien na zouden gloeien |
zouden nagloeien na zouden gloeien | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb nagegloeid | hebt nagegloeid | hebt/heeft nagegloeid | hebt nagegloeid | heeft nagegloeid | hebben nagegloeid | hebben nagegloeid | hebben nagegloeid | |
verleden (v.v.t.) | had nagegloeid | had nagegloeid | had nagegloeid | hadt nagegloeid | had nagegloeid | hadden nagegloeid | hadden nagegloeid | hadden nagegloeid | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal nagegloeid hebben | zal/zult nagegloeid hebben | zult/zal nagegloeid hebben | zult nagegloeid hebben | zal nagegloeid hebben | zullen nagegloeid hebben | zullen nagegloeid hebben | zullen nagegloeid hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou nagegloeid hebben | zou nagegloeid hebben | zou/zoudt nagegloeid hebben | zoudt nagegloeid hebben | zou nagegloeid hebben | zouden nagegloeid hebben | zouden nagegloeid hebben | zouden nagegloeid hebben |