Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • na·gloeit

Werkwoord

vervoeging van
nagloeien

nagloeit

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van nagloeien
    • ... dat jij nagloeit. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van nagloeien
    • ... dat hij nagloeit. 

Gangbaarheid