• mo·no·ma·nie
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘op één punt toegespitste waanzin’ voor het eerst aangetroffen in 1847 [1]
  • afgeleid van manie met het voorvoegsel mono-
  • afgeleid van monomaan met het achtervoegsel -ie [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord monomanie monomanieën
verkleinwoord

de monomaniev [3]

  1. (medisch) een waanzin die zich fixeert op één neiging en resulteert in abnormaal gedrag
  2. te eenzijdige fixatie op één zaak
    • De enorm grote doelen die Musk kiest, zouden kunnen leiden tot tunnelvisie, of misschien zelfs monomanie. Zijn ex-vrouw Justine Wilson, met wie hij na het verlies van een dochtertje van 10 weken, vijf zoons kreeg, zei na een tumultueuze scheiding in een interview: Elons belangrijkste relatie is met zijn werk.[4] 
    • Schrijvers wier oeuvre steeds om dezelfde thema's draait worden vaak aanbeden om de monomanie, om de authenticiteit van hun obsessie. Hij (meestal hij) schrijft eigenlijk steeds hetzelfde boek, denk aan Modiano of Philip Roth. Je kunt dat ook als een teken van onvermogen zien. Heeft de schrijver het nog steeds niet kunnen zeggen, na duizenden bladzijden? Is het geen zelfmythologisering? Is vernieuwing niet een belangrijk onderdeel van het kunstenaarschap? [5]