• mo·nof·ton·ge·ring
enkelvoud meervoud
naamwoord monoftongering monoftongeringen
verkleinwoord - -

de monoftongeringv

  1. (taalkunde) het verschijnsel dat een diftong of triftong overgaat in een monoftong
    • De monoftongering van /ɑu/ is niet pan-Brabants.