• mon·di·aal
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘wereld-’ voor het eerst aangetroffen in 1929 [1]
  • Afgeleid van het Franse mondial (wereld-) of van het Latijnse mondi met het achtervoegsel -aal [2].
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen mondiaal mondialer mondiaalst
verbogen mondiale mondialere mondiaalste
partitief mondiaals mondialers -

mondiaal

  1. met betrekking tot of geldend voor de gehele wereld
    • Politici gaan voorbij aan de echt belangrijke mondiale vraagstukken. 
    • Terrorisme is een mondiaal probleem. 
98 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]