• mo·men·taan
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen momentaan momentaner momentaanst
verbogen momentane momentanere momentaanste
partitief momentaans momentaners -

momentaan [1]

  1. van het ene op het andere moment; op één bepaald ogenblik; betrekking hebbend op het nu
     Hij heeft kritiek op Miskottes distantiëring van de belijdenis, het alleen en momentaan aangesproken worden door de Naam waarbij de continuïteit van de gereformeerde traditie in de knel komt.[2]
     In de praktijk kunnen de pieken in de geluidsoverlast hoger zijn dan berekend. Dat komt "doordat de piekniveaus niet alleen afhangen van het moment waarop vliegtuigen doorklimmen naar kruishoogte, maar bijvoorbeeld ook van het vliegtuig-type en de feitelijke, momentane stuwkracht tijdens de verschillende vluchtfasen".[3]
39 % van de Nederlanders;
43 % van de Vlamingen.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    K. van der Zwaag
    “Theoloog tussen Kohlbrugge en Barth” (25-01-2006), Reformatorisch Dagblad
  3.   Weblink bron “Groen licht voor uitbreiding luchthaven Lelystad” (18-04-2018), NOS
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be