moederkoek
- Geluid: moederkoek (hulp, bestand)
- IPA: /ˈmudər.kuk/
- moe·der·koek
- Leenvertaling van Duits Mutterkuchen (als vertaling van Latijn placenta)[1]. In de betekenis van ‘nageboorte’ voor het eerst aangetroffen in 1770. [2]
- samenstelling van moeder zn en koek zn [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | moederkoek | moederkoeken |
verkleinwoord |
- (anatomie) orgaan bestaande uit baarmoederslijmvlies en embryoblaasje dat zorgt voor de uitwisseling van voedingsstoffen, zuurstof en afvalstoffen tussen moeder en ongeboren kind
- Het ongeboren kind is met de navelstreng verbonden met de moederkoek.
alternatieve benaming van placenta
- Het woord moederkoek staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "moederkoek" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ 1,0 1,1 moederkoek op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "moederkoek" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be