• IPA: /ˈme̞lɑ/
  • me·la

mela

  1. peddel


mela

  1. (eenheid) een maat, gebruikt voor graan, misschien equivalent aan de Romeinse modius


  • me·la
enkelvoud meervoud
mela mele

mela v

  1. (fruit) appel


  • me·la

mela v

  1. chaos, verwarring
  2. (spreektaal) (onoverzichtelijke) vechtpartij
    «Nastala hrozná mela – všichni se bili hlava nehlava, vším, co jim přišlo pod ruku.»
    Er ontstond een verschrikkelijke vechtpartij – iedereen sloeg elkaar op het hoofd of ergens anders, iedereen, wat hen onder de armen kwam.
  1. tlačenice v, zmatek monbezield, chaos monbezield
  2. rvačka v, vřava v