Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ma·ni·fes·te·ren
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
manifesteren
manifesteerde
gemanifesteerd
zwak -d volledig

Werkwoord

manifesteren

  1. overgankelijk algemeen bekend maken, aan iedereen laten blijken
     Iedereen stond er met aandachtige toewijding bij en ze hadden allemaal het gevoel dat er een kroon op het werk werd gezet, alsof het succes van de burgerlijke familie op dat moment eindelijk werd gemanifesteerd.[4]
  2. inergatief een betoging houden
  3. wederkerend zich ~ waarneembaar worden
    • De infectie manifesteert zich in eerste instantie door hoge koorts. 
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[5]

Verwijzingen