mangrove
- man·gro·ve
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘tropische plantenvegetatie’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1867 [1][2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | mangrove | mangroven mangroves |
verkleinwoord | mangrovetje | mangrovetjes |
de mangrove m
- tropische plantenvegetatie die men langs slibrijke zeekusten aantreft
- (tropisch) vloedbos
|
- wwf-bioom
1.
- Het woord mangrove staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "mangrove" herkend door:
92 % | van de Nederlanders; |
88 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "mangrove" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be