• man·gro·ve
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘tropische plantenvegetatie’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1867 [1][2]
enkelvoud meervoud
naamwoord mangrove mangroven
mangroves
verkleinwoord mangrovetje mangrovetjes

de mangrovem

  1. tropische plantenvegetatie die men langs slibrijke zeekusten aantreft
92 % van de Nederlanders;
88 % van de Vlamingen.[3]