mangoest
- man·goest
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | mangoest | mangoesten |
verkleinwoord | mangoestje | mangoestjes |
- (roofdieren) onderfamilie van de civetkatten, zeer snelle en behendige roofdiertjes die zelfs een gevecht met een gifslang niet schuwen
- Afrikaanse tropische savannemangoeste, alexanderkoesimanse, angolakoesimanse, dwergmangoest, Egyptische ichneumon, gambiamangoeste, grijze meerkat, Indische ichneumon, Indische mangoeste, koesimanse, kortstaartmangoeste, krabbenetende mangoeste, langsnuitmangoeste, liberiakoesimanse, mellermangoeste, moerasmangoeste, platkopkoesimanse, ruigharige dwergmangoeste, slanke mangoeste, stokstaartje, vosmangoest, witstaartmangoeste, zebramangoeste
1. onderfamilie van de civetkatten, zeer snelle en behendige roofdiertjes...
- Het woord mangoest staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "mangoest" herkend door:
66 % | van de Nederlanders; |
74 % | van de Vlamingen.[1] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be