mandoline
- man·do·li·ne
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘snaarinstrument’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1806 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | mandoline | mandolines |
verkleinwoord | mandolinetje | mandolinetjes |
de mandoline v
- (muziekinstrument) een klein, luitvormig tokkelinstrument met vier paar snaren waarop met een plectrum getokkeld wordt
- Ze had heel smalle handen gehad en lang, goudblond haar. Haar ogen waren lichtblauw en ze kon prachtige liederen zingen waarbij ze zichzelf op de mandoline begeleidde. [2]
- (huishouden) rechthoekige rasp/schaaf, waarmee flinterdunne plakjes gemaakt kunnen worden
- [1] mandola
1. een klein, luitvormig tokkelinstrument met vier paar snaren waarop met een plectrum getokkeld wordt
- Het woord mandoline staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "mandoline" herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "mandoline" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Herzen, FrankDe zoon van de woordbouwer 1970 ISBN 9062805450 pagina 13
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
mandoline