rasp
- rasp
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘vijl’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1546 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | rasp | raspen |
verkleinwoord | raspje | raspjes |
- (gereedschap) een grofgetande vijl die wordt gebruikt om rondingen aan hout te maken
- ▸ Ik liep als het ware met een rasp in mijn achterste (chafing noemen ze dat in Amerika) wat verschrikkelijk veel pijn deed, het was alsof ik in brand stond.[2]
- (gereedschap) (huishouden) een keukengereedschap voor het fijn maken van kaas, nootmuskaat, citrusschil e.d
- raspsel
1. een grofgetande vijl die wordt gebruikt om rondingen aan hout te maken
vervoeging van |
---|
raspen |
rasp
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van raspen
- Ik rasp.
- gebiedende wijs van raspen
- Rasp!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van raspen
- Rasp je?
- Het woord rasp staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "rasp" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "rasp" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be