• mak·ke·lijk
  • In de betekenis van ‘eenvoudig’ voor het eerst aangetroffen in 1327 [1]
  • afgeleid van gemak met het achtervoegsel -lijk met het invoegsel -e- [2]
  • afkorting van gemakkelijk
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen makkelijk makkelijker makkelijkst
verbogen makkelijke makkelijkere makkelijkste
partitief makkelijks makkelijkers -

makkelijk

  1. niet moeilijk, waar weinig moeite en inspanning voor vereist is
     Ja, het is hard werken en zeker niet makkelijk, maar de trail is goed onderhouden en nooit te steil.[3]
     Na tien stappen stopte ik om diep uit te blazen en mijn zenuwen te ontspannen waardoor ik een stuk makkelijker de laatste 10 meter aflegde.[3]
  • dat is makkelijker gezegd dan gedaan
dat is eenvoudig om te beloven maar het daadwerkelijk doen is lastiger
•  De meeste rokers hebben het voornemen ooit nog eens te stoppen met hun ongezonde gewoonte. Velen hebben al diverse pogingen gedaan, maar zijn toch weer in hun verslaving teruggevallen. Stoppen met roken, dat is voor de meesten makkelijker gezegd dan gedaan.[4] 
98 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[5]