maartdag
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- maart·dag
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | maartdag | maartdagen |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
de maartdag m
- dag in de derde maand van het jaar
- Nu zijn vrouw en kinderen zich op deze maartdag eindelijk mogen inschrijven bij de gemeente Den Haag, kan het gezin pas echt beginnen met het opbouwen van een leven in dit vreemde land. [2]
- Vanwege de kou wordt er momenteel meer gestookt dan in deze tijd van het jaar gebruikelijk is. Na 20 maartdagen stond de teller van Gasunie op 7,52 miljard kuub gas. „Dat is een miljard meer dan gemiddeld en daarmee zitten we nog maar iets onder het recordniveau van maart 1996”, zegt een woordvoerder van de energietransporteur. [3]
Verwante begrippen
- januaridag, februaridag, aprildag, meidag, junidag, julidag, augustusdag, septemberdag,oktoberdag, novemberdag, decemberdag
Vertalingen
1. dag in de derde maand van het jaar
Gangbaarheid
- Het woord maartdag staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Tubantia Heleen Boex 11-01-17 17 miljoenste Nederlander: Hollandse baby of immigrant?
- ↑ De Telegraaf 22 mrt. 2013 'Gasrecord maand maart in de maak'