oktoberdag

Nederlands

Uitspraak

• Geluid:  oktoberdag    (hulp, bestand)

Woordafbreking

• ok·to·ber·dag

Woordherkomst en -opbouw

• samenstelling van  oktober zn  en  dag zn 

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	oktoberdag	oktoberdagen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de oktoberdag m

1. dag in de tiende maand van het jaar

   • Hans Meinders meldt zich altijd al met veel plezier op school, maar een zonnige oktoberdag als maandag maakt dat de adjunct-directeur van de locatie Potskampstraat echt fluitend naar binnenstapt. Een scherm in de hal maakt duidelijk dat er om drie uur ’s middags al 571 kilowatt aan stroom is opgewekt. Verantwoordelijk daarvoor zijn de zonnepanelen die dit voorjaar op het dak van de Carmelschool werden geplaatst.  
   • Met volop zon en geen neerslag, belooft het zaterdag een uitzonderlijk warme nazomerdag te worden. Weerplaza spreekt van een 'zonovergoten dag'. Ter vergelijking: vorig jaar was 13 oktober met ruim 18 graden een stuk kouder. En in 2015 was het op die bewuste oktoberdag slechts 5,3 graden.  

Verwante begrippen

• januaridag, februaridag, maartdag, aprildag, meidag, junidag, julidag, augustusdag, septemberdag, novemberdag, decemberdag

Vertalingen

    1. dag in de tiende maand van het jaar   

Engels: day in October (en)

Gangbaarheid

• Het woord oktoberdag staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.