• mål
  • Afkomstig van het Oudnoordse woord mál
Naar frequentie 1277
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   mål     målet     mål     måla
målene  
genitief   måls     målets     måls     målas
målenes  

mål, o

  1. doel
  2. goal
  3. maal
  4. maat
  5. spraak
  6. taal
  7. (eenheid), (verouderd) een verouderde eenheid voor de meting van vlakken, met name van bosbouwgrond en landbouwgrond; 1 mål = 100 roder, in de loop van de tijd verschillende grootten, sinds 1824: 984,34 m2
  8. (eenheid), (spreektaal) hedendaags in de volkstaal nog in gebruik; 1 mål = 1 dekar (=10 ar) = 1000 m2
  • [8]: hundretusener av mål egen skog [1]
honderdduizenden hectaren privébos
  • Zie Wikipedia voor meer informatie. (in het Noors) [7-8]

mål

  1. genitief onbepaald onzijdig enkelvoud van mål
  • mål
  • Afkomstig van het Oudnoordse woord mál
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   mål     målet     mål     måla  

mål, o

  1. doel
  2. goal
  3. maal
  4. maat
  5. spraak
  6. taal
  7. (eenheid), (verouderd) een verouderde eenheid voor de meting van vlakken, met name van bosbouwgrond en landbouwgrond; 1 mål = 100 roder, in de loop van de tijd verschillende grootten, sinds 1824: 984,34 m2
  8. (eenheid), (spreektaal) hedendaags in de volkstaal nog in gebruik; 1 mål = 1 dekar (=10 ar) = 1000 m2
  • Zie Wikipedia voor meer informatie. (in het Nynorsk) [7-8]

mål

  1. genitief onbepaald onzijdig enkelvoud van mål
måls enkelvoud meervoud
  onbepaald bepaald onbepaald bepaald
  nominatief     mål     målet     mål     målen  
  genitief     måls     målets     måls     målens  

mål

  1. genitief onbepaald onzijdig enkelvoud van mål
  • Zie de doorverwijspagina op Wikipedia voor meer informatie.
(in het Zweeds)