• lub·ben·kraag
enkelvoud meervoud
naamwoord lubbenkraag lubbenkragen
verkleinwoord - -

de lubbenkraagm

  1. (kleding) (verouderd) schijf bestaand uit sterk golvende stof rondom de hals, als versiering van bovenkleding
     Aanvankelijk werd in ons land de in de tweede helft van de zestiende eeuw uit Spanje overgebrachte kleine ronde, stijfgesteven plooi- of lubbenkraag gedragen.[1]
  1.   Weblink bron
    J.M. Fuchs
    Spreekwoorden raden in Tilburgs Textielmuseum in: Het Parool  , jrg. 26 nr. 6503 (26 maart 1966), p. 29 (PS 9) kol. 7