• plooi·kraag
enkelvoud meervoud
naamwoord plooikraag plooikragen
verkleinwoord - -

de plooikraagm

  1. (kleding) schijf bestaand uit sterk golvende stof rondom de hals, als versiering van bovenkleding
     Het duidelijkst is die link met oude meesters te zien in haar serie foto’s met 17de-eeuwse plooikragen, White Collars uit 2009. De geportretteerden, kinderen, dragen allemaal zo’n kraag – dezelfde kraag. Het is een historische molensteenkraag, afkomstig uit het Rijksmuseum Amsterdam.[3]
     Het kostuum dat de tweede illustrator koos is volgens haar ontleend aan de zestiende-eeuwse ‘Spaanse’ mode. Die werd gekenmerkt door een nauwe buis, een pofbroek, een plooikraag en een baret met veer.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3.   Weblink bron
    Paul Steenhuis
    “Surrealist met humor” (5 maart 2015) op nrc.nl  
  4.   Weblink bron
    Karel Knip
    “Nagekomen Pieten, asfaltbomen en een knik” (4 januari 2014) op nrc.nl