plooi
- plooi
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | plooi | plooien |
verkleinwoord | plooitje | plooitjes |
- golving (in dierlijk of plantaardig weefsel)
- (geologie) golving in een aardlaag of in gesteente
- in de plooi houden
geen emotie laten zien
- ∗ Ik zou er uit vrije wil niet naartoe zijn gegaan, maar mama en mijn broertje gingen met me mee, dus het was alleen een kwestie van er vriendelijk zitten, je gezicht in de plooi houden en proberen er verveeld uit te zien om aan te geven dat je liever naar oorlogsfilms keek.[4]
vervoeging van |
---|
plooien |
plooi
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van plooien
- Ik plooi.
- gebiedende wijs van plooien
- Plooi!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van plooien
- Plooi je?
- Het woord plooi staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "plooi" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[5] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "plooi" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ plooi op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“Echte Amerikaanse jeans” (2017), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044632767
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be