• plooi·sel
enkelvoud meervoud
naamwoord plooisel plooisels
verkleinwoord plooiseltje plooiseltjes

het plooiselo

  1. in plooien gevouwen en vastgestikte stof
    • De rode pompoen is ook geen pompoen maar een opgevulde schijf van stof. Straub, wier afwerking soms wat te wensen overlaat, versiert haar compacte hoeden met ingenieuze, regelmatige plooisels. [2] 
    • Gelijk bij alle ijdele menschen, hingen ook in deze huiskamer aan den wand de levensgroote en zeer behaagzieke portretten van mijnheer en mevrouw; mijnheer in een almaviva met een sierlijken zwaai gedrapeerd, en een oogopslag als van een aangeblazen dichter; mevrouw, zeer laag gekleed, met een dik parelsnoer om den hals, een kanten plooisel om de japon en schitterende armbanden. [3] 
88 % van de Nederlanders;
90 % van de Vlamingen.[4]