• lo·yaal, of:  loy·aal  bij meer oorspronkelijke uitspraak
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘trouw’ voor het eerst aangetroffen in 1281 [1]
  • afgeleid van het Franse loyal (met het achtervoegsel -aal) [2] [3]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen loyaal loyaler loyaalst
verbogen loyale loyalere loyaalste
partitief loyaals loyalers -

loyaal

  1. trouw zijnd aan iemand of de groep waartoe iemand behoort
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]