• lom·mer·rijk
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen lommerrijk lommerrijker lommerrijkst
verbogen lommerrijke lommerrijkere lommerrijkste
partitief lommerrijks lommerrijkers -

lommerrijk

  1. met veel bomen die veel schaduw geven
    • We reizen met de kinderen, al zijn ze nog wat jong
      Door 't eindeloze woud waarover ik zo-even zong
      Een lommerrijk en zeer onoverzichtelijk terrein
      Waarin men zich gelukkig prijst dat er geen leeuwen zijn
       [2]
    • We volgen een stukje de Verlengde Oosterstraat tot de Heresingel waar we rechtsaf gaan naar het Hereplein. 's Zomers is dit een lommerrijk geheel dat voornamelijk met kastanjes en linden is beplant. Een plataan, een bruine beuk en een vleugelnoot brengen op dit plein variatie in de beplanting. [3]
82 % van de Nederlanders;
67 % van de Vlamingen.[4]