[2] een lofzang
  • lof·zang
enkelvoud meervoud
naamwoord lofzang lofzangen
verkleinwoord

de lofzangm

  1. (religie) lied dat gelovigen zingen als loftuiting voor god of een heilig persoon
    • Wie Koopman wil horen, moet naar het buitenland of een cd kopen van zijn label Antoine Marchand. Zoals de onlangs verschenen losse cd’s met een thematische keuze uit Koopmans complete opnamen van de Bachcantates. Het gaat om vier Nieuwjaarscantates - lofzangen op God en Jezus - en vier Pinkstercantates. Daarin klinken triomfalistische en extatische reacties op de uitstorting van de Heilige Geest in Erschallet, ihr Lieder. Het opvallendst is het duet van sopraan Barbara Schlick en countertenor Kai Wessel, door Koopman omspeeld met zijn vrolijkste en hoogste orgelnootjes.[2] 
  2. iedere andere uiting van bewondering
    • Voor de eerste keer zat de voltallige Amerikaanse regering bijeen in het Witte Huis. Bij aanvang van de vergadering besliste president Donald Trump om iedereen kort aan het woord te laten. Met een opvallend monotone lofzang tot gevolg. Al snel verschenen op sociale media parodieën van andere Amerikaanse politici, zoals de Democratische senator Chuck Schumer.[3]  
98 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Kasper Jansen 6 maart 2009
  3. De Standaard 13/06/2017 door Arno Vanhollebeke
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be