• hym·ne
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘lofzang’ voor het eerst aangetroffen in 1350 [1]
  • uit het Latijn [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord hymne hymnes
hymnen
verkleinwoord

de hymnev / m [3]

  1. (muziek) een verheven loflied op een bepaald onderwerp (zoals een land, God of een godheid, of een gebeurtenis zoals de Olympische Spelen)
    • Het stadje Peterborough lag slechts acht mijl verderop, maar dat zou hij nooit te zien krijgen. Hij was veertien toen hij op een dag aan zijn biechtvader toestemming vroeg om na de vesper bij de rivier te gaan bidden en hymnen te zingen. Pater Dunstan gaf hem verlof, maar toen Henry bij het water kwam zag hij dat de monnik hem op een afstandje volgde. [4] 
    • Een andere jongen raakte bezeten door een boze geest toen hij tegen de middag bij het landgoed Victoriana zijn paard liet drinken in een diepe poel, hij bleef voor dood liggen en ze brachten hem naar een kapel in de buurt en zongen hymnen voor hem. [5]  
85 % van de Nederlanders;
94 % van de Vlamingen.[6]