alleluja
- al·le·lu·ja
- via Middelnederlands allelua en Latijn alleluia tw van Hebreeuws הללויה tw , letterlijk: "prijst de Heer"; in de betekenis van ‘tussenwerpsel: lofkreet’ voor het eerst aangetroffen in 1330 [1] [2] [3] [4]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | alleluja | alleluja's |
verkleinwoord |
het alleluja o
- (Jiddisch-Hebreeuws) oproep in een aantal psalmen om de Heer te prijzen (24× in OT: Ps. 104:35 +; ook 4× in NT)
- Het woord alleluja staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "alleluja" herkend door:
35 % | van de Nederlanders; |
51 % | van de Vlamingen.[5] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ alleluja op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "alleluja" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Stichting Hebreeuwse en Jiddisje woorden in het Nederlands
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be