liberaal
- li·be·raal
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘ruimdenkend, mild’ voor het eerst aangetroffen in 1461 [1]
- Van het Latijnse liberalis wat vrij betekent met het achtervoegsel -aal
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | liberaal | liberalen |
verkleinwoord | liberaaltje | liberaaltjes |
de liberaal m
- (filosofie) (politiek) aanhanger van de liberale staatsinrichting, lid van een partij van die beginselen
- (filosofie) vrijzinnige op kerkelijk gebied
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | liberaal | liberaler | liberaalst |
verbogen | liberale | liberalere | liberaalste |
partitief | liberaals | liberalers | - |
liberaal
- (filosofie) (politiek) een zo gering mogelijke overheidsbemoeienis met het maatschappelijk leven voorstaand
- ruimdenkend
- (filosofie) niet orthodox op met name kerkelijk gebied
- Het woord liberaal staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "liberaal" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "liberaal" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be