leperd
- le·perd
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | leperd | leperds |
verkleinwoord | leperdje | leperdjes |
- een intelligent iemand die niet eerlijk of oprecht is
- Bij een speelpleintje in Oudenaarde staat sinds dit weekend een flitspaal langs de kant van de weg. Geen exemplaar dat foto’s neemt van nummerplaten en boetes genereert, wel een ding van hout en bordkarton, netjes grijs geschilderd en op het eerste gezicht helemaal echt. Wie de imitatieflitspaal neerpootte, is een mysterie. De bedoeling van de leperd lijkt wel duidelijk: hardrijders afschrikken waar kinderen spelen.[4]
- leep persoon
- Het `Onbekend(e) aapje in bergen in Tanzania' (NRC Handelsblad, 20 mei) wordt volgens het artikel door lokale jagers `kijunji' genoemd. Mijn Swahili woordenboek leert mij dat dit `de schalkse, de heimelijke, de leperd', betekent.[5]
- [1] slimmerd, gladakker, gladjakker, gladjanus, glibber, linkerd, linkmiechel, smiecht, schalkse, heimelijke, bedrieger, slimmerd, guit, sluwerd
- Het woord leperd staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "leperd" herkend door:
61 % | van de Nederlanders; |
79 % | van de Vlamingen.[6] |
- ↑ leperd op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ De Standaard 13/02/2017 pma, jvr
- ↑ NRC N.J. Heering 6 juni 2005
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be