• le·perd
enkelvoud meervoud
naamwoord leperd leperds
verkleinwoord leperdje leperdjes

de leperdm [3]

  1. een intelligent iemand die niet eerlijk of oprecht is
    • Bij een speelpleintje in Oudenaarde staat sinds dit weekend een flitspaal langs de kant van de weg. Geen exemplaar dat foto’s neemt van nummerplaten en boetes genereert, wel een ding van hout en bordkarton, netjes grijs geschilderd en op het eerste gezicht helemaal echt. Wie de imitatieflitspaal neerpootte, is een mysterie. De bedoeling van de leperd lijkt wel duidelijk: hardrijders afschrikken waar kinderen spelen.[4] 
  2. leep persoon
    • Het `Onbekend(e) aapje in bergen in Tanzania' (NRC Handelsblad, 20 mei) wordt volgens het artikel door lokale jagers `kijunji' genoemd. Mijn Swahili woordenboek leert mij dat dit `de schalkse, de heimelijke, de leperd', betekent.[5]  
61 % van de Nederlanders;
79 % van de Vlamingen.[6]