Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • glib·ber

Werkwoord

vervoeging van
glibberen

glibber

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van glibberen
    • Ik glibber. 
  2. gebiedende wijs van glibberen
    • Glibber! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van glibberen
    • Glibber je?