leep
- leep
- In de betekenis van ‘sluw’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1504 [1]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | leep | leper | leepst |
verbogen | lepe | lepere | leepste |
partitief | leeps | lepers | - |
- Van de leep krijgen ( of geven)
- Het woord leep staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "leep" herkend door:
74 % | van de Nederlanders; |
90 % | van de Vlamingen.[6] |
- ↑ "leep" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ leep op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be