leepheid
- leep·heid
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | leepheid | leepheden |
verkleinwoord |
de leepheid v
- het op een listige manier slim zijn
- Met de leepheid van een routinier omspeelde Van Duinen doelman Pasveer en de toegesnelde Rienstra, waarna hij ook nog eens de beheersing en het overzicht hield voor de afronding: 1-0. [2]
- Misschien is het juist wel het gebrek aan die typische Ramos-routine waardoor Marokko, ondanks de credits die het de voorbij wedstrijden vergaarde op het WK, niet naar de volgende ronde gaat. De pure leepheid die het miste in de met 1-0 verloren duels tegen Iran en Portugal. [3]
- gladheid, gewiekstheid, geraffineerdheid, arglistigheid, geslepenheid, listigheid, handigheid, sluwheid
- Het woord leepheid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "leepheid" herkend door:
73 % | van de Nederlanders; |
88 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Tubantia Fardau Wagenaar 09-12-11 Heracles onmachtig in Den Haag
- ↑ Tubantia 25-06-18 Marokko neemt waardig afscheid van WK
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be