smiecht
- smiecht
- wellicht van smiegen ww "stiekem handelen", in de betekenis van ‘smeerlap’ aangetroffen vanaf 1899 [1] [2] [3] [4]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | smiecht | smiechten |
verkleinwoord | - | - |
de smiecht m
- (scheldwoord) bedrieglijk persoon
- De smiecht had hem van een Moldavisch grietje afgetroggeld.[5]
- (scheldwoord) schoft, smeerlap
- Een vuile smiecht.
- Het woord smiecht staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "smiecht" herkend door:
95 % | van de Nederlanders; |
29 % | van de Vlamingen.[6] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ smiecht op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "smiecht" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Vsevolod Garsjin, De beren en andere verhalen, 2011
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be