• slim·merd
enkelvoud meervoud
naamwoord slimmerd slimmerds
verkleinwoord slimmerdje slimmerdjes

de slimmerdm

  1. een sluw iemand die slechte bedoelingen heeft
    • Het klinkt ingewikkeld, en het is een beetje een gedoe om die vorm te vullen, maar de grote, ronde ijsballen (6 cm doorsnede) zien er wel tof uit. Je kan er ook bloemetjes of fruit in stoppen, wat het nog mooier maakt. Maar het kan ook zomaar zijn dat je 27 euro betaalt aan een groep slimmerds die je laten betalen voor bevroren water. [2] 
  2. een intelligent, slim, schrander iemand
    • Dirk was een slimmerd, want toen hij 24 was trouwde hij op zijn verjaardag, 3 februari 1910, de toen 23-jarige Martha Margaretha Raijmann.[3] 
98 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Charlotte van ’t Wout 3 juni 2015
  3. NRC Georgina Verbaan 1 december 2016
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be