legeraanvoerder
- le·ger·aan·voer·der
- samenstelling van leger zn en aanvoerder zn [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | legeraanvoerder | legeraanvoerders |
verkleinwoord |
de legeraanvoerder m
- (militair) opperbevelhebber van een leger, bevelhebber in een leger
- ▸ De temperatuur die de politieke thermometer op deze avond aangaf was de volgende: hoezeer alle Europese heersers en legeraanvoerders zich ook moeite getroosten om die Bonaparte zijn zin te geven om mij en ons dwars te zitten en te ergeren, onze mening ten opzichte van Bonaparte kan niet veranderen.[2]
- ▸ De Spaanse inlichtingendienst heeft de geheimtaal gekraakt die koning Ferdinand II van Aragón begin 16de eeuw gebruikte in zijn brieven aan een legeraanvoerder.[3]
1. opperbevelhebber van een leger, bevelhebber in een leger
- Het woord legeraanvoerder staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ “Oorlog en Vrede” (1869), van Oorschot, ISBN 978902825115 1
- ↑ Weblink bron “500 jaar oude code koning Ferdinand van Aragón gekraakt” (04-02-2018), NOS