lastigvallen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van lastigvallen | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | lastigvallen | lastig te vallen | ||||||
toekomend | zullen lastigvallen lastig zullen vallen |
te zullen lastigvallen lastig te zullen vallen | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben lastiggevallen | te hebben lastiggevallen | ||||||
toekomend | lastiggevallen zullen hebben | lastiggevallen te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
lastigvallend | lastiggevallen | ev. val lastig |
mv. verouderd valt lastig |
valle lastig (bijzin) lastigvalle | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | val lastig | valt lastig | valt lastig | valt lastig | valt lastig | vallen lastig | vallen lastig | vallen lastig | |
verleden (o.v.t.) | viel lastig | viel lastig | viel lastig | viel lastig | viel lastig | vielen lastig | vielen lastig | vielen lastig | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal lastigvallen | zult/zal lastigvallen | zult/zal lastigvallen | zult lastigvallen | zal lastigvallen | zullen lastigvallen | zullen lastigvallen | zullen lastigvallen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou lastigvallen | zou lastigvallen | zou(dt) lastigvallen | zoudt lastigvallen | zou lastigvallen | zouden lastigvallen | zouden lastigvallen | zouden lastigvallen | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | lastigval | lastigvalt | lastigvalt | lastigvalt | lastigvalt | lastigvallen | lastigvallen | lastigvallen | |
verleden (o.v.t.) | lastigviel | lastigviel | lastigviel | lastigviel | lastigviel | lastigvielen | lastigvielen | lastigvielen | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal lastigvallen lastig zal vallen |
zult/zal lastigvallen lastig zult/zal vallen |
zult/zal lastigvallen lastig zult/zal vallen |
zult lastigvallen lastig zult vallen |
zal lastigvallen lastig zal vallen |
zullen lastigvallen lastig zullen vallen |
zullen lastigvallen lastig zullen vallen |
zullen lastigvallen lastig zullen vallen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou lastigvallen lastig zou vallen |
zou lastigvallen lastig zou vallen |
zou(dt) lastigvallen lastig zou(dt) vallen |
zoudt lastigvallen lastig zoudt vallen |
zou lastigvallen lastig zou vallen |
zouden lastigvallen lastig zouden vallen |
zouden lastigvallen lastig zouden vallen |
zouden lastigvallen lastig zouden vallen | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb lastiggevallen | hebt lastiggevallen | hebt/heeft lastiggevallen | hebt lastiggevallen | heeft lastiggevallen | hebben lastiggevallen | hebben lastiggevallen | hebben lastiggevallen | |
verleden (v.v.t.) | had lastiggevallen | had lastiggevallen | had lastiggevallen | hadt lastiggevallen | had lastiggevallen | hadden lastiggevallen | hadden lastiggevallen | hadden lastiggevallen | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal lastiggevallen hebben | zal/zult lastiggevallen hebben | zult/zal lastiggevallen hebben | zult lastiggevallen hebben | zal lastiggevallen hebben | zullen lastiggevallen hebben | zullen lastiggevallen hebben | zullen lastiggevallen hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou lastiggevallen hebben | zou lastiggevallen hebben | zou/zoudt lastiggevallen hebben | zoudt lastiggevallen hebben | zou lastiggevallen hebben | zouden lastiggevallen hebben | zouden lastiggevallen hebben | zouden lastiggevallen hebben |