laagvliegen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van laagvliegen | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | laagvliegen | laag te vliegen | ||||||
toekomend | zullen laagvliegen laag zullen vliegen |
te zullen laagvliegen laag te zullen vliegen | |||||||
voltooid | tegenwoordig | laaggevlogen | te laaggevlogen | ||||||
toekomend | laaggevlogen zullen | laaggevlogen te zullen | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
laagvliegend | laaggevlogen | ev. vlieg laag |
mv. verouderd vliegt laag |
vliege laag (bijzin) laagvliege | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | vlieg laag | vliegt laag | vliegt laag | vliegt laag | vliegt laag | vliegen laag | vliegen laag | vliegen laag | |
verleden (o.v.t.) | vloog laag | vloog laag | vloog laag | vloog laag | vloog laag | vlogen laag | vlogen laag | vlogen laag | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal laagvliegen | zult/zal laagvliegen | zult/zal laagvliegen | zult laagvliegen | zal laagvliegen | zullen laagvliegen | zullen laagvliegen | zullen laagvliegen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou laagvliegen | zou laagvliegen | zou(dt) laagvliegen | zoudt laagvliegen | zou laagvliegen | zouden laagvliegen | zouden laagvliegen | zouden laagvliegen | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | laagvlieg | laagvliegt | laagvliegt | laagvliegt | laagvliegt | laagvliegen | laagvliegen | laagvliegen | |
verleden (o.v.t.) | laagvloog | laagvloog | laagvloog | laagvloog | laagvloog | laagvlogen | laagvlogen | laagvlogen | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal laagvliegen laag zal vliegen |
zult/zal laagvliegen laag zult/zal vliegen |
zult/zal laagvliegen laag zult/zal vliegen |
zult laagvliegen laag zult vliegen |
zal laagvliegen laag zal vliegen |
zullen laagvliegen laag zullen vliegen |
zullen laagvliegen laag zullen vliegen |
zullen laagvliegen laag zullen vliegen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou laagvliegen laag zou vliegen |
zou laagvliegen laag zou vliegen |
zou(dt) laagvliegen laag zou(dt) vliegen |
zoudt laagvliegen laag zoudt vliegen |
zou laagvliegen laag zou vliegen |
zouden laagvliegen laag zouden vliegen |
zouden laagvliegen laag zouden vliegen |
zouden laagvliegen laag zouden vliegen | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij |