• kwel
  • In de betekenis van ‘bron’ voor het eerst aangetroffen in 1657 [1]
  • In beide gevallen een nominale afleiding van het werkwoord kwellen, dat in zijn respectievelijke betekenissen ("pijnigen" en "zwellen") een andere etymologie heeft. [2] [3] [4]
enkelvoud meervoud
naamwoord kwel -
verkleinwoord - -

de kwelm [5]

  1. het kwellen, kwelling
  2. ongemak, moeilijke situatie waardoor men gekweld wordt

[2] kommer en kwel

  • één en al narigheid, niets dan onheil
enkelvoud meervoud
naamwoord kwel -
verkleinwoord - -

de kwelv / m [6] [7]

  1. (geologie) grondwater dat onder druk opwelt of door een dijk sijpelt, meestal vanwege een verschil in de waterspiegel
    • Kwel die eeuwen onder de grond heeft gestroomd, is arm aan voedsel maar rijk aan kalk. 
  2. (waterbeheer) het verschijnsel waarbij kwelwater opwelt
vervoeging van
kwellen

kwel

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kwellen
    • Ik kwel. 
  2. gebiedende wijs van kwellen
    • Kwel! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kwellen
    • Kwel je? 
95 % van de Nederlanders;
92 % van de Vlamingen.[8]