spring
- spring
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | spring | springen |
verkleinwoord | - | - |
de spring m
- springtij, springvloed [2]
- tros die wordt uitgebracht in een richting tegen die van een landvast in, om het doorschieten van een schip te voorkomen [3]
vervoeging van |
---|
springen |
spring
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van springen
- Ik spring.
- gebiedende wijs van springen
- Spring!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van springen
- Spring je?
- Het woord spring staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "spring" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- Geluid: spring (VS) (hulp, bestand)
- IPA: /sprɪŋ/
enkelvoud | meervoud |
---|---|
spring | springs |
spring
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | to spring |
he/she/it | springs |
verleden tijd | sprang |
voltooid deelwoord |
sprung |
onvoltooid deelwoord |
springing |
gebiedende wijs | spring |
spring