• kop·pen
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
koppen
kopte
gekopt
zwak -t volledig

koppen

  1. overgankelijk (voetbal) een bal een stotende beweging met het hoofd geven
    • Hij kopte hem het doel in. 
  2. overgankelijk, (plantkunde) de kop verwijderen
    • Hij ging de tulpen koppen. 
  3. iets met het kopje naar boven leggen
  4. overgankelijk, (media) in een krantenkop vermelden
    • Dat was zo belangrijk, hij moest het wel koppen. 
  5. onovergankelijk humeurig/wrokkig zijn, wrokken
  6. onovergankelijk, (spoorwegen) op een doodlopend spoor belanden
  7. overgankelijk, (verouderd), (medisch) aderlaten met behulp van laatkoppen

de koppenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord kop
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be