koppeltjeduikelen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van koppeltjeduikelen | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | koppeltjeduikelen | koppeltje te duikelen | ||||||
toekomend | zullen koppeltjeduikelen koppeltje zullen duikelen |
te zullen koppeltjeduikelen koppeltje te zullen duikelen | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben koppeltjegeduikeld | te hebben koppeltjegeduikeld | ||||||
toekomend | koppeltjegeduikeld zullen hebben | koppeltjegeduikeld te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
koppeltjeduikelend | koppeltjegeduikeld | ev. duikel koppeltje |
mv. verouderd duikelt koppeltje |
duikele koppeltje (bijzin) koppeltjeduikele | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | duikel koppeltje | duikelt koppeltje | duikelt koppeltje | duikelt koppeltje | duikelt koppeltje | duikelen koppeltje | duikelen koppeltje | duikelen koppeltje | |
verleden (o.v.t.) | duikelde koppeltje | duikelde koppeltje | duikelde koppeltje | duikelde koppeltje | duikelde koppeltje | duikelden koppeltje | duikelden koppeltje | duikelden koppeltje | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal koppeltjeduikelen | zult/zal koppeltjeduikelen | zult/zal koppeltjeduikelen | zult koppeltjeduikelen | zal koppeltjeduikelen | zullen koppeltjeduikelen | zullen koppeltjeduikelen | zullen koppeltjeduikelen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou koppeltjeduikelen | zou koppeltjeduikelen | zou(dt) koppeltjeduikelen | zoudt koppeltjeduikelen | zou koppeltjeduikelen | zouden koppeltjeduikelen | zouden koppeltjeduikelen | zouden koppeltjeduikelen | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | koppeltjeduikel | koppeltjeduikelt | koppeltjeduikelt | koppeltjeduikelt | koppeltjeduikelt | koppeltjeduikelen | koppeltjeduikelen | koppeltjeduikelen | |
verleden (o.v.t.) | koppeltjeduikelde | koppeltjeduikelde | koppeltjeduikelde | koppeltjeduikelde | koppeltjeduikelde | koppeltjeduikelden | koppeltjeduikelden | koppeltjeduikelden | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal koppeltjeduikelen koppeltje zal duikelen |
zult/zal koppeltjeduikelen koppeltje zult/zal duikelen |
zult/zal koppeltjeduikelen koppeltje zult/zal duikelen |
zult koppeltjeduikelen koppeltje zult duikelen |
zal koppeltjeduikelen koppeltje zal duikelen |
zullen koppeltjeduikelen koppeltje zullen duikelen |
zullen koppeltjeduikelen koppeltje zullen duikelen |
zullen koppeltjeduikelen koppeltje zullen duikelen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou koppeltjeduikelen koppeltje zou duikelen |
zou koppeltjeduikelen koppeltje zou duikelen |
zou(dt) koppeltjeduikelen koppeltje zou(dt) duikelen |
zoudt koppeltjeduikelen koppeltje zoudt duikelen |
zou koppeltjeduikelen koppeltje zou duikelen |
zouden koppeltjeduikelen koppeltje zouden duikelen |
zouden koppeltjeduikelen koppeltje zouden duikelen |
zouden koppeltjeduikelen koppeltje zouden duikelen | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb koppeltjegeduikeld | hebt koppeltjegeduikeld | hebt/heeft koppeltjegeduikeld | hebt koppeltjegeduikeld | heeft koppeltjegeduikeld | hebben koppeltjegeduikeld | hebben koppeltjegeduikeld | hebben koppeltjegeduikeld | |
verleden (v.v.t.) | had koppeltjegeduikeld | had koppeltjegeduikeld | had koppeltjegeduikeld | hadt koppeltjegeduikeld | had koppeltjegeduikeld | hadden koppeltjegeduikeld | hadden koppeltjegeduikeld | hadden koppeltjegeduikeld | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal koppeltjegeduikeld hebben | zal/zult koppeltjegeduikeld hebben | zult/zal koppeltjegeduikeld hebben | zult koppeltjegeduikeld hebben | zal koppeltjegeduikeld hebben | zullen koppeltjegeduikeld hebben | zullen koppeltjegeduikeld hebben | zullen koppeltjegeduikeld hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou koppeltjegeduikeld hebben | zou koppeltjegeduikeld hebben | zou/zoudt koppeltjegeduikeld hebben | zoudt koppeltjegeduikeld hebben | zou koppeltjegeduikeld hebben | zouden koppeltjegeduikeld hebben | zouden koppeltjegeduikeld hebben | zouden koppeltjegeduikeld hebben | |
onpersoonlijke lijdende vorm koppeltjegeduikeld worden | |||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||
tegenwoordig | er wordt koppeltjegeduikeld | er is koppeltjegeduikeld | |||||||
verleden | er werd koppeltjegeduikeld | er was koppeltjegeduikeld | |||||||
toekomend | er zal koppeltjegeduikeld worden | er zal koppeltjegeduikeld zijn | |||||||
voorwaardelijk | er zou koppeltjegeduikeld worden | er zou koppeltjegeduikeld zijn |