knuppelen
- knup·pe·len
- afgeleid van knuppel
knuppelen [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
knuppelen |
knuppelde |
geknuppeld |
zwak -d | volledig |
- met een knots of knuppel slaan, wegslaan, neerslaan of doodslaan
- Jongeren vast voor knuppelen: Tien jongeren uit Musselkanaal en omgeving zijn opgepakt omdat ze in september in Oost-Groningen willekeurige voorbijgangers met honkbalknuppels ernstig zouden hebben mishandeld. [2]
- met een knots of knuppel slaan
- Het woord knuppelen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "knuppelen" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC 25 november 2009
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be