klokhuis
- Geluid: klokhuis (hulp, bestand)
- IPA: / ˈklɔkhœys / (2 lettergrepen)
- (Nederland) /ˈklɔkɦœʏs/
- (Vlaanderen) /ˈklɔkɦœs/
- klok·huis
- van Middelnederlands clochuus, op te vatten als samenstelling van klok zn "luidklok" en huis zn "behuizing" [1] [2]
- [1] (figuurlijk) gebruikt, omdat de holle ruimte voor de pitten doet denken aan de ruimte waarin klokken hangen, in de betekenis van ‘zaadhuisje van appels en peren’ voor het eerst aangetroffen in 1500 [3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | klokhuis | klokhuizen |
verkleinwoord | klokhuisje | klokhuisjes |
het klokhuis o
- binnenste van vruchten als appels en peren, met een holle ruimte voor de pitten
- In het klokhuis van een appel bevinden zich de pitten.
- (bouwkunde) bouwsel waarin luidklokken hangen
- ▸ Tegen de zuidzijde van het koor bevindt zich de voormalige sacristie, nu kerkeraadskamer, en tegen de westgevel van de zijbeuk een klokhuis.[4]
1. binnenste van een vrucht
- Het woord klokhuis staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "klokhuis" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[5] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ klokhuis op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "klokhuis" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Weblink bron E.H. ter Kuile“Noord- en Oost-Salland.” (1974), Staatsuitgeverij, Den Haag, ISBN 9012001404, p. 57
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be