• kink
  • In de betekenis van ‘kronkel’ voor het eerst aangetroffen in 1636 [1]
  • [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord kink kinken
verkleinwoord kinkje kinkjes

de kinkv / m

  1. (scheepvaart) door torderen ontstane kronkel in een (staal-)kabel, touw of snoer [3] [4]
    • De zeilen zijn nu voorzien van kinkvrije schoten. 
  2. deuk [5]
  • Een kink in de kabel
Onverwachte pech of tegenslag[6]
94 % van de Nederlanders;
89 % van de Vlamingen.[7]