kicken/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van kicken
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		kicken			te kicken
	toekomend		zullen kicken			te zullen kicken
voltooid	tegenwoordig		hebben gekickt			te hebben gekickt
	toekomend		gekickt zullen hebben			gekickt te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	kickend		gekickt			ev. kick	mv. verouderd kickt	kicke
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	kick	kickt	kickt	kickt	kickt	kicken	kicken	kicken
verleden (o.v.t.)	kickte	kickte	kickte	kickte	kickte	kickten	kickten	kickten
toekomend (o.t.t.t.)	zal kicken	zult/zal kicken	zult/zal kicken	zult kicken	zal kicken	zullen kicken	zullen kicken	zullen kicken
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou kicken	zou kicken	zou(dt) kicken	zoudt kicken	zou kicken	zouden kicken	zouden kicken	zouden kicken
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb gekickt	hebt gekickt	hebt/heeft gekickt	hebt gekickt	heeft gekickt	hebben gekickt	hebben gekickt	hebben gekickt
verleden (v.v.t.)	had gekickt	had gekickt	had gekickt	hadt gekickt	had gekickt	hadden gekickt	hadden gekickt	hadden gekickt
toekomend (v.t.t.t.)	zal gekickt hebben	zal/zult gekickt hebben	zult/zal gekickt hebben	zult gekickt hebben	zal gekickt hebben	zullen gekickt hebben	zullen gekickt hebben	zullen gekickt hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou gekickt hebben	zou gekickt hebben	zou/zoudt gekickt hebben	zoudt gekickt hebben	zou gekickt hebben	zouden gekickt hebben	zouden gekickt hebben	zouden gekickt hebben