kerken/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van kerken
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		kerken			te kerken
	toekomend		zullen kerken			te zullen kerken
voltooid	tegenwoordig		hebben gekerkt			te hebben gekerkt
	toekomend		gekerkt zullen hebben			gekerkt te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	kerkend		gekerkt			ev. kerk	mv. verouderd kerkt	kerke
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	kerk	kerkt	kerkt	kerkt	kerkt	kerken	kerken	kerken
verleden (o.v.t.)	kerkte	kerkte	kerkte	kerkte	kerkte	kerkten	kerkten	kerkten
toekomend (o.t.t.t.)	zal kerken	zult/zal kerken	zult/zal kerken	zult kerken	zal kerken	zullen kerken	zullen kerken	zullen kerken
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou kerken	zou kerken	zou(dt) kerken	zoudt kerken	zou kerken	zouden kerken	zouden kerken	zouden kerken
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb gekerkt	hebt gekerkt	hebt/heeft gekerkt	hebt gekerkt	heeft gekerkt	hebben gekerkt	hebben gekerkt	hebben gekerkt
verleden (v.v.t.)	had gekerkt	had gekerkt	had gekerkt	hadt gekerkt	had gekerkt	hadden gekerkt	hadden gekerkt	hadden gekerkt
toekomend (v.t.t.t.)	zal gekerkt hebben	zal/zult gekerkt hebben	zult/zal gekerkt hebben	zult gekerkt hebben	zal gekerkt hebben	zullen gekerkt hebben	zullen gekerkt hebben	zullen gekerkt hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou gekerkt hebben	zou gekerkt hebben	zou/zoudt gekerkt hebben	zoudt gekerkt hebben	zou gekerkt hebben	zouden gekerkt hebben	zouden gekerkt hebben	zouden gekerkt hebben