kandelaberen/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van kandelaberen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		kandelaberen			te kandelaberen
	toekomend		zullen kandelaberen			te zullen kandelaberen
voltooid	tegenwoordig		hebben gekandelaberd			te hebben gekandelaberd
	toekomend		gekandelaberd zullen hebben			gekandelaberd te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	kandelaberend		gekandelaberd			ev. kandelaber	mv. verouderd kandelabert	kandelabere
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	kandelaber	kandelabert	kandelabert	kandelabert	kandelabert	kandelaberen	kandelaberen	kandelaberen
verleden (o.v.t.)	kandelaberde	kandelaberde	kandelaberde	kandelaberde	kandelaberde	kandelaberden	kandelaberden	kandelaberden
toekomend (o.t.t.t.)	zal kandelaberen	zult/zal kandelaberen	zult/zal kandelaberen	zult kandelaberen	zal kandelaberen	zullen kandelaberen	zullen kandelaberen	zullen kandelaberen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou kandelaberen	zou kandelaberen	zou(dt) kandelaberen	zoudt kandelaberen	zou kandelaberen	zouden kandelaberen	zouden kandelaberen	zouden kandelaberen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb gekandelaberd	hebt gekandelaberd	hebt/heeft gekandelaberd	hebt gekandelaberd	heeft gekandelaberd	hebben gekandelaberd	hebben gekandelaberd	hebben gekandelaberd
verleden (v.v.t.)	had gekandelaberd	had gekandelaberd	had gekandelaberd	hadt gekandelaberd	had gekandelaberd	hadden gekandelaberd	hadden gekandelaberd	hadden gekandelaberd
toekomend (v.t.t.t.)	zal gekandelaberd hebben	zal/zult gekandelaberd hebben	zult/zal gekandelaberd hebben	zult gekandelaberd hebben	zal gekandelaberd hebben	zullen gekandelaberd hebben	zullen gekandelaberd hebben	zullen gekandelaberd hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou gekandelaberd hebben	zou gekandelaberd hebben	zou/zoudt gekandelaberd hebben	zoudt gekandelaberd hebben	zou gekandelaberd hebben	zouden gekandelaberd hebben	zouden gekandelaberd hebben	zouden gekandelaberd hebben
onpersoonlijke lijdende vorm gekandelaberd worden
	onvoltooid				voltooid
tegenwoordig	er wordt gekandelaberd				er is gekandelaberd
verleden	er werd gekandelaberd				er was gekandelaberd
toekomend	er zal gekandelaberd worden				er zal gekandelaberd zijn
voorwaardelijk	er zou gekandelaberd worden				er zou gekandelaberd zijn
lijdende vorm gekandelaberd worden
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		gekandelaberd worden			gekandelaberd te worden
	toekomend		gekandelaberd zullen worden			gekandelaberd te zullen worden
voltooid	tegenwoordig		gekandelaberd zijn			gekandelaberd te zijn
	toekomend		gekandelaberd zullen zijn			gekandelaberd te zullen zijn
	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (o.t.t.)	word gekandelaberd	wordt gekandelaberd	wordt gekandelaberd	wordt gekandelaberd	wordt gekandelaberd	worden gekandelaberd	worden gekandelaberd	worden gekandelaberd
verleden (o.v.t.)	werd gekandelaberd	werd gekandelaberd	werd gekandelaberd	werdt gekandelaberd	werd gekandelaberd	werden gekandelaberd	werden gekandelaberd	werden gekandelaberd
toekomend (o.t.t.t.)	zal gekandelaberd worden	zult gekandelaberd worden	zult gekandelaberd worden	zult gekandelaberd worden	zal gekandelaberd worden	zullen gekandelaberd worden	zullen gekandelaberd worden	zullen gekandelaberd worden
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou gekandelaberd worden	zou gekandelaberd worden	zou/zoudt gekandelaberd worden	zoudt gekandelaberd worden	zou gekandelaberd worden	zouden gekandelaberd worden	zouden gekandelaberd worden	zouden gekandelaberd worden
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	ben gekandelaberd	bent gekandelaberd	bent/is gekandelaberd	zijt gekandelaberd	is gekandelaberd	zijn gekandelaberd	zijn gekandelaberd	zijn gekandelaberd
verleden (v.v.t.)	was gekandelaberd	was gekandelaberd	was gekandelaberd	waart gekandelaberd	was gekandelaberd	waren gekandelaberd	waren gekandelaberd	waren gekandelaberd
toekomend (v.t.t.t.)	zal gekandelaberd zijn	zult gekandelaberd zijn	zult gekandelaberd zijn	zult gekandelaberd zijn	zal gekandelaberd zijn	zullen gekandelaberd zijn	zullen gekandelaberd zijn	zullen gekandelaberd zijn
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou gekandelaberd zijn	zou gekandelaberd zijn	zou/zoudt gekandelaberd zijn	zoudt gekandelaberd zijn	zou gekandelaberd zijn	zouden gekandelaberd zijn	zouden gekandelaberd zijn	zouden gekandelaberd zijn